Dagvaarding (Afd. 4, Titel 2, Boek 1 Rv.)
Inleiding dagvaarding
De regels inzake dagvaarding en de daarbij geldende termijnen zijn opgenomen in Afd. 4, Titel 2 Boek I Rv.. De afdeling omvat 14 bepalingen (art. 111 Rv. tot en met art. 124 Rv.).
Zie voor de eisen die aan de betekening van exploten gesteld worden de pagina Exploten (Afd. 6, Titel 1, Boek 1 Rv.). Zie voor de wijze van aanbrengen van een uitgebrachte dagvaarding de pagina Verloop van de procedure (art. 125 e.v. Rv.).
Absolute bevoegdheid versus relatieve bevoegdheid
Wat is het verschil tussen de absolute bevoegdheid van de rechter en relatieve bevoegdheid van de rechter?
De absolute bevoegdheid bepaalt, welke soort rechter bevoegd is. Bij voorbeeld of een procedure moet worden ingeleid bij de rechtbank, of bij het Gerechtshof of bij de Hoge Raad. En bij welke instantie van die soort het rechtsmiddel (zoals verzet, hoger beroep of cassatie) moet worden ingesteld. De absolute bevoegdheid wordt afgeleid uit de aard van de ingestelde vordering.
De absolute bevoegdheid is van dwingend recht: partijen kunnen daar niet bij overeenkomst van afwijken.
De relatieve bevoegdheid bepaalt, bij welke rechter van een bepaalde soort – en dan met name in welke plaats – de procedure gevoerd moet worden. De rechtspraak in Nederland is ingedeeld in 4 hofressorten, die weer zijn opgedeeld in 11 arrondissementen. Zie ook de pagina Organisatie van de rechtspraak. De relatieve bevoegdheid wordt – in beginsel – bepaald door de woonplaats van gedaagde. Zie ook de pagina Relatieve bevoegdheid dagvaardingsprocedures.
De relatieve bevoegdheid is in principe niet van dwingend recht: partijen kunnen daar bij overeenkomst van afwijken (forumkeuze beding). Uitzondering op deze regel is art. 108 Rv. met betrekking tot particulieren als gedaagde.
Dagvaarding
Dagvaarding dient te geschieden door middel van een deurwaardersexploot (art. 111 Rv.). Deze dient de gegevens te bevatten, omschreven in dit artikel. Zo moet het exploot de naam en de woonplaats van partijen vermelden.
In procedures betreffende onredelijk bezwarende bedingen (Titel 12, Boek 3 Rv.) wordt hierop – voor de leden en voormalige leden van vereniging ter belangenbehartiging van die leden – een uitzondering gemaakt (zie de pagina Procedures onredelijk bezwarende bedingen).
Griffierecht dagvaardingsprocedure
Partijen moeten griffierecht (ook wel ‘vastrecht’ genoemd) betalen als bijdrage in de kosten van het rechterlijk apparaat. Hoewel in sommige gevallen aanzienlijk zijn die kosten niet kostendekkend, maar meer te zien als een ‘eigen bijdrage’ van partijen, vergelijkbaar met leges bij overheidsinstanties. De hoogte van de griffierechten is geregeld in de Wet griffierechten burgerlijke zaken. Op de website van de Rechtspraak zijn ook per instantie tabellen van de tarieven gepubliceerd.
In de dagvaarding moet aan de wederpartij (art. 111 lid 2, sub i Rv.) worden meegedeeld, dat griffierecht verschuldigd is, en welk gevolg volgens art. 139 Rv. is verbonden aan het niet betalen van het griffierecht. Dat gevolg is, dat er verstek verleend wordt, alsof de partij in kwestie niet was verschenen, ook al heeft zich voor hem een advocaat gesteld. Alleen bij Kantonzaken is de gedaagde geen griffierecht verschuldigd.
Gevolg van het niet tijdig betalen van het griffierecht door de eiser is ontslag van instantie (art. 127a lid 2 Rv.). Voordat de rechter hiertoe overgaat, stelt hij eiser in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
De rechter kan hier echter van afzien: de rechter laat het eerste en tweede lid, eerste volzin, geheel of ten dele buiten toepassing, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (art. 127a lid 3 Rv.).
Tegen deze beslissingen staat geen rechtsmiddel open (art. 127a lid 4 Rv.). Als er dus ontslag van instantie is verleend wegens het niet (tijdig) voldoen van het griffierecht, dan is het over en sluiten. Deze bepalingen zijn ook in hoger beroep van toepassing (art. 343 Rv. en art. 353 Rv.). In dat geval leidt dit dus tot het verval van de procedure in hoger beroep, terwijl de appeltermijn al is verstreken.
Oproeping bij digitale procedure(art. 112 Rv. nieuw)
Art. 112 Rv. zoals dit geldt vanaf 1 mei 2023 is nogal verwarrend. In art. 112 lid 1 Rv. wordt verwezen naar ‘het oproepingsbericht als bedoeld in art. 111 Rv.’. In het huidige art. 111 Rv. wordt echter met geen woord gerept (noch gerapt) over een oproepingsbericht. Ik vermoed dat dit een conceptie-foutje is bij de eenmaking, want vermoedelijk is de tekst van de digitale versie overgenomen, waarin werd verwezen naar art. 111 Rv. (oud) digitaal, dat wel over de oproeping in een digitale procedure ging.
Digitale procedure: betekening oproepingsbericht of bezorging op andere wijze
Bij een digitale procedure (zoals wel geldt bij de Hoge Raad) moet het oproepingsbericht als bedoeld in bij de verweerder (i) hetzij bij exploot betekend worden of (ii) door eiser op andere wijze bezorgd worden. Zie ook het bericht Digitaal procederen op de website van de Rechtspraak (uit 2018).
Dit gebeurt nadat de zaak digitaal is aangebracht. En wel binnen twee weken na de dag van indiening van de procesinleiding, tenzij de wet anders bepaalt.
Het exploot van betekening van het oproepingsbericht wordt door de eiser ingediend uiterlijk op de dag, voorafgaande aan de dag waarop de verweerder ten laatste kan verschijnen, tenzij verweerder eerder is verschenen (art. 112 lid 1 Rv.).
Oproepingsbericht in digitale procedure op andere wijze bezorgd
Je mag het oproepingsbericht – dat bij digitale procedures uit het systeem rolt – ook op andere wijze aan de verweerder bezorgen. Hoe maakt niet uit, als het maar aankomt (verpakt om een steen door de ruit kan dus ook).
Heeft de eiser het oproepingsbericht bezorgd op andere wijze, bedoeld in het eerste lid, en verschijnt de verweerder niet uiterlijk op de laatste dag waarop hij diende te verschijnen, dan kan eiser binnen twee weken na de dag waarop verweerder uiterlijk diende te verschijnen, het oproepingsbericht (alsnog) bij exploot doen betekenen bij de verweerder (art. 112 lid 2 Rv.).
De verweerder krijgt dan volgens lid 2 vier weken extra: “de termijn om te verschijnen als bedoeld in artikel 30a lid 3, onder c Rv. wordt in dat geval verlengd met vier weken na de laatste dag waarop de verweerder diende te verschijnen, bedoeld in de eerste volzin”. Spijtig genoeg staat art. 30a Rv. (oud) digitaal niet meer in de wet.
Wanneer eiser de oproeping bij exploot als bedoeld in art. 112 lid 2 Rv. achterwege laat, wordt hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering (art. 112 lid 3 Rv.).
Verbetering of aanvulling oproepingsbericht of procesinleiding bij exploot
Het oproepingsbericht en de procesinleiding door de deurwaarder kan volgens art. 112 lid 5 Rv. worden verbeterd of aangevuld. In dat geval vervangen dit gewijzigde oproepingsbericht en deze gewijzigde procesinleiding het eerdere oproepingsbericht onderscheidenlijk de eerdere procesinleiding.
Hiervan is uitgezonderd een wijziging van eis. De termijn om te verschijnen als bedoeld in de laatste volzin van het tweede lid, wordt in het oproepingsbericht gewijzigd (art. 112 lid 5 Rv.).
Deze regeling is in het licht van de rechtspraak over de wijze waarop een dagvaardingsexploot al dan niet gewijzigd kan worden (zie hieronder) mijns inziens betrekkelijk onduidelijk.
Betekening oproepingsexploot voorafgaan aan digitale inleiding
De regeling, waarbij in een digitale procedure ook door middel van een exploot voorafgaand aan de digitale procesinleiding kan geschieden, is gehandhaafd (art. 113 lid 1 Rv.).
De deurwaarder stelt – volgens de wet – het oproepingsbericht op overeenkomstig artikel 30a, derde lid, en art. 111 lid 2 sub a) tot en met h) Rv., en neemt de inhoud van de procesinleiding op in het oproepingsbericht. Helaas bestaat art. 30a Rv. (oud) niet meer dus die verwijzing is ook onjuist.
Na betekening van het oproepingsbericht dient eiser onverwijld het exploot van betekening, het oproepingsbericht en de procesinleiding in (art. 113 lid 3 Rv.).
Vrije dagen tussen uitbrengen dagvaarding en de ‘dienende dag’
Tussen de datum waartegen de gedaagde wordt opgeroepen ( de ‘dienende dag’) en de dag van het uitbrengen van de dagvaarding dient tenminste een week te liggen (art. 114 Rv.).
Gedaagde buiten Nederland in Europa
Als de gedaagde buiten Europa is gevestigd is de dagvaardingstermijn tenminste 4 weken (art. 115 lid 1 Rv.):
“Indien de gedaagde een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf buiten Nederland heeft in een Staat waar de in art. 56 lid 1 Rv. bedoelde verordening van toepassing is, of in een Staat die in Europa is gelegen en die partij is bij het op 15 november 1965 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken (Trb. 1966, 91), is de termijn van dagvaarding ten minste vier weken.”
Hiermee wordt gedoeld op de Betekeningsverordening resp. het Haags betekeningsverdrag. Zie de pagina Betekeningsverordening en de pagina Haags betekeningsverdrag.
Gedaagde buiten Nederland (niet Europa)
Heeft de gedaagde geen bekende woonplaats in Nederland, dan is de termijn drie maanden (art. 115 lid 2 Rv.).
Termijn bij betekening in persoon of op gekozen domicilie of briefadres
indien het exploot in Nederland wordt gedaan aan de gedaagde in persoon, dan wel aan een door de gedaagde voor deze zaak gekozen woonplaats (art. 115 lid 3 Rv.) is de termijn gewoon een week.
Burgers digitaal oproepen
Het is al mogelijk om burgers zonder bekende woon- of verblijfplaats digitaal op te roepen. Bekendmakingen aan deze groep verschijnen in de online Staatscourant.
Oproep van houders van aandelen of effecten niet op naam
Als in rechte worden opgeroepen houders van aandelen of andere effecten die niet op naam staan of waarvan de houders niet bij name bekend zijn, is de termijn van dagvaarding ten minste vier weken (art. 116 lid 1 Rv.).
Oproep van gebruikers van algemene voorwaarden
Ook geldt een termijn van 4 weken bij oproep van de gebruikers van algemene voorwaarden waarin bedingen voorkomen waarvan gesteld wordt dat zij onredelijk bezwarend zijn, in het geval dat ingevolge art. 1003 aanhef en sub 1° Rv. hun naam en woonplaats niet afzonderlijk in het exploot worden vermeld.
Verkorting van de dagvaardingstermijn
Met verlof van de Voorzieningenrechter (c.q. Kantonrechter) kan de dagvaardingstermijn worden verkort (art. 117 Rv.).
Termijnen voor de oproeping van derden
De met inachtneming van de voor dagvaarding geldende termijnen. Art. 111 lid 2 aanhef en onderdelen g, h, i, j en k, zijn van overeenkomstige toepassing. (art. 118 lid 1 Rv.)
Als de oproeping niet geschiedt bij hetzelfde exploot waarmee de gedaagde is gedagvaard, wordt het exploot, waarmee de gedaagde is gedagvaard, met de oproeping aan de derde betekend.
Art. 128 lid 2 Rv. (gedaagde moet voor antwoord griffierecht betalen), art. 128 lid 6 Rv. (sanctie op lid 2) en art. 128 lid 7 Rv. (dat verwijst naar art. 127a lid 3 en 4 Rv., hardheidsregeling) zijn van overeenkomstige toepassing. Een verwijzing binnen een verwijzing dus.
Aanvang termijn van dagvaarding
De termijn van dagvaaring vangt aan de dag na het uitbrengen daarvan (art. 119 lid 1 Rv.). Vandaar dat men wel spreekt van ‘7 vrije dagen’. Bij verzending conform art. 56 Rv. (buitenlandse gedaagde) vangt de termijn van dagvaarding aan op de dag, volgend op de datum van verzending door de deurwaarder aan de buitenlandse ontvangende instantie als bedoeld in art. 56 lid 2 onder a Rv..
Gebreken in de dagvaarding leiden tot nietigheid
Alle bepalingen van deze afdeling zijn dwingend recht. Onjuiste toepassing brengt nietigheid van het processtuk mee (art. 120 lid 1 Rv.).
Herstelexploot
Een gebrek in het exploot van dagvaarding dat tot nietigheid leidt, kan worden hersteld door middel van een zgn. “herstelexploot” (art. 120 lid 2 Rv.). Dit dient te worden uitgebracht vóór de dienende dag waartegen in het gebrekkige exploot was opgeroepen. Bij het herstelexploot moeten dezelfde oproepingstermijnen in acht genomen worden, tenzij de rechter daarop een uitzondering toestaat.
Indien inachtneming van de termijn van dagvaarding meebrengt dat de roldatum niet kan worden gehandhaafd, moet een andere roldatum worden aangezegd, met vermelding van het uur indien alsdan een terechtzitting plaatsvindt. Het herstelexploot moet uiteraard ook weer aan alle wettelijke formele eisen van art. 45 e.v. Rv. voldoen.
Voor de voorschriften van art. 111 lid 3 Rv. geldt de noodzaak van een herstelexploot niet (art. 120 lid 4 Rv.): het verweer van de gedaagde, de opgaaf over welke bewijsmiddelen of welke getuigen de eiser beschikt. De rechter kan de eiser wel alsnog bevelen de ontbrekende gegevens te verstrekken.
Nieuw exploot in plaats van herstelexploot
Wanneer er geen termijn aan het oorspronkelijke exploot is verbonden (het is geen appèldagvaarding of cassatiedagvaarding, of het exploot hangt niet samen met een conservatoir beslag waaraan een termijn is verbonden voor het starten van de hoofdzaak, of het eerste exploot is niet essentieel in verband met verjaring- of vervaltermijnen), dan kan er ook een geheel nieuw exploot worden uitgebracht, zonder aanbrengen van het exploot met de fout.
Herstelexploot alleen voor met nietigheid bedreigde fouten
Het exploot met de fout moet bij het herstelexploot gehandhaafd blijven (in het herstelexploot wordt daarnaar verwezen). Het herstelexploot bouwt dus voort op het exploot met de fout, en herstelt alleen datgene was verkeerd was in het aanvankelijke exploot. De nietigheid heeft niet van rechtswege effect: het is de rechter die deze moet uitspreken. Zoals hierna blijkt bij art. 121 Rv. kan de rechter de eiser daartoe de gelegenheid bieden. Dit tenzij de rechter oordeelt dat het exploot de gedaagde als gevolg van het gebrek niet heeft bereikt. Dan spreekt de rechter wel de nietigheid uit (art. 121 lid 3 Rv.). Ook kan de nietigheid zonder gevolgen blijven als de gedaagde verschijnt (eventueel pas na verzet) en zich niet tegen het gebrek in de dagvaarding verweert, of zich wel verweert en de rechter vindt dat de gedaagde door het gebrek niet in zijn verdediging geschaad is (art. 122 lid 1 Rv.).
Een exploot kan alleen nietig zijn bij het niet in acht nemen van formaliteiten, die expliciet zijn bedreigd met nietigheid (art. 65 Rv.). In het niet gepubliceerde arrest HR 19 juni 1998 (Erato/Gipstein) overwoog de Hoge Raad dat voor een betekening ‘aan de woonplaats’ van de geëxploiteerde niet op straffe van nietigheid is voorgeschreven om de plaats van betekening en de hoedanigheid van degene aan wie afschrift is gelaten in het exploit te vermelden. Wat niet wegneemt, dat dit wel aanbeveling verdient met het oog op het te leveren bewijs dat de betekening op de door de wet voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. In het licht van art. 65 Rv. kon dit dus niet tot nietigheid leiden.
Herstel onjuiste partijnaam voor en tijdens de procedure
Een fout in een voorgeschreven formaliteit in het exploot van dagvaarding leidt niet zonder meer tot nietigheid. Een fout in de partijnaam kan zowel voorafgaand aan de procedure – door middel van een herstelexploot – als tijdens de procedure bij akte of conclusie hersteld worden. Dit is een voorbeeld van de deformalisering van het procesrecht.
Voorwaarde is daarbij dat de vergissing voor de andere partij kenbaar was, deze daardoor niet wordt benadeeld en de rectificatie tijdig is geschied. Vgl. ook HR 4 december 1998, nr. C97/212, NJ 1999, 269 (nog) niet op uitspraken.rechtspraak gepubliceerd.
Beantwoording van de vraag wie als eisende partij optreedt, vergt uitleg van het exploot waarmee de desbetreffende instantie is ingeleid. Ingevolge art. 3:59 B.W. zijn de artikelen 3:33 en 3:35 B.W. op deze uitleg overeenkomstig van toepassing. Aldus de Hoge Raad in HR 14 december 2007 (Doeland Lemelerveld), verwijzend naar HR 22 oktober 2004 (vennoten Scapa/ABN AMRO). In deze laatste zaak had de bank een vordering op de vennoten van Scapa (Nederland) mede als gemachtigde van de Staat ingesteld. Dit nu het krediet deels was gedekt door een staatsgarantie. Daarbij hoefde de bank niet ook in het exploot te vermelden dat zij mede namens de Staat optrad (r.o. 3.5).
Bij fusies van rechtspersonen gaat hierbij ook wel eens wat mis. Zie voor een arrest in lijn met deze vaste rechtspraak is HR 11 september 2009 (Viveste/huurder) en HR 13 december 2013 (Montis Design door fusie opgegaan in Montis Holding).
In het arrest HR 15 april 2016 (Getronics Global Services B.V./Top Mehrwert-Logistik GMBH & Co. KG) komt dit opnieuw aan de orde. De Hoge Raad besliste dat wanneer helemaal geen naam van de eiser (rekwirant) in een exploot staat, dit voor de dienende dag hersteld kan worden met een herstelexploot (lees Rechtspraak).
Zie verder het arrest Hof Den Bosch 9 april 2019 (Re Used Materials B.V.). De kort geding rechter had ten onrechte een verzoek tot herstel van een fout in de naam van de eisende partij niet toegestaan, terwijl duidelijk was dat het ging om een kennelijke verschrijving.
Herstel van andere fouten, die niet met nietigheid bedreigd zijn, is niet toegestaan
Het is niet toegestaan exploten te “repareren” voor andere fouten dan welke met nietigheid bedreigd zijn: het wijzigen van de eis of andere aanpassingen die niet te maken hebben met het herstel van een fout leidt tot niet-ontvankelijkheid van het herstelexploot.
Een voorbeeld hiervan is In de zaak HR 15 december 2000 (Lichtdrukkerij Grapendaal/Nationale Nederlanden). Lees de bespreking van deze uitspraak op Lawyrup (lees Rechtspraak).
Zie hierna bij ‘Verzuim aan te brengen’ en het hiervoor door het Hof al vermelde arrest van de Hoge Raad van 17 september 1993, nr. 15086, NJ 1993, 741.
In het arrest HR 12-01-2001 (Schermer/Vezo Beheer, door fusie opgegaan in Unigro) was het volgende aan de hand. Schermer had twee appeldagvaardingen uitgebracht: één binnen de appeltermijn, en één na het verstrijken daarvan maar voor de dienende dag. Dit was niet aan te merken als een geldig herstelexploot. Lees de bespreking van deze uitspraak op Lawyrup (lees Rechtspraak).
In het arrest HR 26-02-2010 (Jankie c.s./Staat) deed zich een soortgelijke situatie voor: het tijdig uitgebrachte exploot was niet aangebracht, het te laat uitgebrachte exploot wel: resultaat niet-ontvankelijkheid. Bij exploten in hoger beroep extra pijnlijk, omdat de termijnen voor hoger beroep (en cassatie) gezien het gesloten stelsel van rechtsmiddelen onverbiddelijk zijn.
Verzuim aan te brengen
Het is ook mogelijk het verzuim om aan te brengen te herstellen. Binnen veertien dagen na de dienende dag dient met een herstelexploot tegen een latere datum alsnog te worden opgeroepen. Daarbij mag de inhoud van het eerste exploit niet gewijzigd worden.
Een pijnlijke misslag deed zich voor in de zaak HR 25 januari 2008 (VOF Vennoten Maatwerk Beheer). De advocaat hinkte op twee gedachten door wel vóór de dienende dag – en binnen de cassatietermijn – een nieuwe dagvaarding uit te brengen, maar met intrekking van de eerste dagvaarding en niet in de vorm van een herstelexploot. Dit vond geen genade in de ogen van de Hoge Raad. Lees de bespreking van de uitspraak op Lawyrup (lees Rechtspraak).
Aanbrengen op latere datum na verzuim tijdig aan te brengen met instemming van wederpartij
Een andere wijze om de procedure alsnog aanhangig te maken op een latere datum is wanneer de wederpartij daarmee instemt. Wanneer de wederpartij zich op die latere datum vrijwillig stelt en geen verweer voert tegen het te laat aanbrengen, dan is de zaak alsnog op juiste wijze aangebracht en ontvankelijk. Zie HR 4 oktober 2010 (Albeco Europe Holding S.A. c.s./Overes q.q.). Lees de bespreking van dit arrest op Lawyrup (lees Rechtspraak).
In soortgelijke zin sprak de Hoge Raad zich al eerder uit in HR 22 april 2005 (Kartclub Maas-Kempenland). Lees de bespreking van deze uitspraak op Lawyrup (lees Rechtspraak).
Ook hier was de niet-ontvankelijkheid – ondanks het niet uitbrengen van een herstelexploot – gedekt doordat de verweerder in hoger beroep zich niet op de niet-ontvankelijkheid had beroepen.
Nog wat jurisprudentie inzake verzuim aan te brengen
HR 26 februari 2010, NJ 2010, 129 – Procesrecht. Zaak niet ter rolle ingeschreven. Art. 120 lid 2 Rv. Tijdig uitgebracht exploot niet ingeschreven, wel ingeschreven exploot niet tijdig uitgebracht. Niet-ontvankelijkheid (vgl. HR 25 januari 2008, NJ 2008, 67).
HR 25 januari 2008, NJ 2008, 67 – niet (tijdig) inschrijven ter rolle, aanhangigheid; herstelexploot, gebrek als bedoeld in art. 120 lid 2 Rv., geldig herstelexploot ex art. 125 lid 4 Rv..
HR 16 december 2005, NJ 2006, 8 – cassatie, rechtsgeldigheid van de intrekking en inhoudelijke wijziging van middelen bij wege van een eiswijziging bij “akte aanpassing cassatiedagvaarding”.
HR 4 maart 2003, NJ 2003, 418 (eiser/Paperclip) – Nu het exploit van 8 oktober 2000 waarbij Paperclip in hoger beroep is gedagvaard tegen 18 oktober 2000, niet ter rolle van die datum is ingeschreven, is van doorslaggevende betekenis, of het herstelexploot met bekwame spoed is uitgebracht (r.o. 2.4). Een geldig herstelexploot dient binnen veertien dagen na de oorspronkelijk aangezegde rechtsdag te worden uitgebracht. Dat is hier niet gebeurd, zodat er sprake is van niet-ontvankelijkheid van de herstelexploten. Het oordeel van de Rechtbank, dat eiser niet binnen de appeltermijn opnieuw een appèldagvaarding heeft kunnen uitbrengen, geeft echter blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Geen verstek bij gebreken in de dagvaarding
Wanneer de gedaagde niet verschijnt – of niet bij advocaat, als dit aangezegd had moeten worden – en aan de rechter blijkt dat het exploot van dagvaarding lijdt aan een gebrek dat nietigheid meebrengt, dan verleent de rechter geen verstek tegen de gedaagde, maar beveelt de eiser om een nieuwe, verbeterde oproeping uit te laten gaan tegen een latere roldatum (art. 121 lid 1 en lid 2 Rv.).
Is echter aannemelijk dat het exploot van dagvaarding de gedaagde als gevolg van het gebrek niet heeft bereikt, dan spreekt de rechter de nietigheid van het exploot uit (art. 121 lid 3 Rv.). Dat kan vervelende gevolgen hebben als er een termijn van kracht is zoals bij conservatoir beslag of een lopende termijn voor een rechtsmiddel.
Verschijning van gedaagde die zich beroept op een gebrek in de oproeping
Verschijnt de gedaagde in het geding, of komt hij, na bij verstek te zijn veroordeeld, in verzet, en beroept hij zich op de nietigheid van het exploot van dagvaarding, dan verwerpt de rechter dat beroep indien naar zijn oordeel het gebrek de gedaagde niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad (art. 122 lid 1 Rv.) (was voor de wetswijziging van 2002 art. 94 lid 1 Rv. oud).
Deze bepaling grijpt terug op art. 66 Rv., dat bepaalt dat niet naleving van de voorschriften van Afd. 6, Titel 1, Boek 1 Rv. (art. 45 Rv. t/m art. 66 Rv.) slechts nietigheid meebrengt, als aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld. Zie de pagina Exploten, waar is toegelicht dat deze regel op allerlei exploten van toepassing is.
In HR 7 juli 2023 (erfgenamen moeder/kleindochter + echtgenoot) had de deurwaarder een appeldagvaarding uitgereikt aan bij de advocaat van gedaagden in 1e instantie (eisers in cassatie), die in een kantorenverzamelgebouw gevestigd was. Het exploot was overhandigd aan een – later niet meer traceerbare – persoon, waarvan de deurwaarder veronderstelde dat die ‘aldaar werkzaam’ was. De advocaat vond de dagvaarding pas 2 weken na het verstrijken van de appèltermijn. De erfgenamen beriepen zich erop, dat zij door deze gang van zaken in hun verdediging onredelijk benadeeld waren.
De Hoge Raad casseert het arrest van het Hof, dat appellanten wegens dit gebrek niet-ontvankelijk verklaard had. De Hoge Raad oordeelde dat de erfgenamen niet onredelijk in hun verdediging benadeeld waren. Lees de bespreking van dit arrest op Lawyrup (lees Rechtspraak).
De rechter kan echter in dit geval, zo daartoe gronden zijn, het herstel van het gebrek op kosten van de eiser bevelen (lid 2).
Eiser of gedaagde stelt zich zonder advocaat terwijl die verplicht is
Wanneer de eiser ten onrechte geen advocaat heeft gesteld, biedt de rechter hem en, indien in dit geval de gedaagde wel in het geding was verschenen maar eveneens ten onrechte geen advocaat had gesteld, ook deze, de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn alsnog advocaat te stellen (art. 123 lid 1 Rv.). (Lekker bezig…).
Indien de eiser van de hem ingevolge het eerste lid geboden gelegenheid geen gebruik maakt, wordt de gedaagde van de instantie ontslagen, met veroordeling van de eiser in de kosten (lid 2).
Indien alleen de gedaagde van de aan partijen ingevolge het eerste lid geboden gelegenheid om alsnog advocaat te stellen, geen gebruik maakt, zijn de bepalingen voor verstekverlening (art. 139 e.v. Rv.) van toepassing (lid 3). Zie ook de pagina Verstek.
Wanneer de eiser en de gedaagde alsnog advocaat hebben gesteld, wordt het geding in de stand waarin het zich bevindt, voortgezet, met dien verstande dat de rechter, indien hij reeds de dag heeft bepaald waarop hij uitspraak zal doen, partijen alsnog de gelegenheid biedt zich binnen een door hem te bepalen termijn over de zaak uit te laten (art. 123 lid 4 Rv.).
Tegen deze beslissingen krachtens art. 123 lid 1, 2 of 4 staat geen rechtsmiddel open. De gedaagde tegen wie verstek verleend is kan natuurlijk hetzij alsnog het verstek zuiveren, hetzij na het wijzen van een verstekvonnis daartegen in verzet. Zie de pagina Verzet.
Voortprocederen in persoon
Wanneer de eiser ten onrechte advocaat heeft gesteld, wordt de zaak voortgezet met inachtneming van de voorschriften voor zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen (art. 124 Rv.).
Intrekken dagvaarding
De eiser kan ook besluiten de dagvaarding niet aan te brengen. In dat geval kan de gedaagde partij er toch belang bij hebben dat deze wel wordt aangebracht. De Hoge Raad heeft in het arrest HR 16 december 2005 (Scientology/Dataweb cs.) ten aanzien van de intrekking (gedurende de procedure) van het cassatieberoep overwogen:
“Indien het geding in cassatie tijdig en door een aan de wettelijke vereisten beantwoordende dagvaarding aanhangig is gemaakt, moet bij het vaststellen van de rechtsgevolgen van intrekken van het cassatieberoep mede rekening worden gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de verweerder, waaronder begrepen diens belang bij het kunnen instellen, ook na berusting of na het verstrijken van de cassatietermijn, van incidenteel beroep in cassatie. De verweerder zal erop mogen vertrouwen dat hij gelegenheid zal hebben incidenteel beroep in te stellen (vgl. HR 18 februari 1994, nr. 15378, NJ 1994, 606).”
Dit geldt dus ook voor bvb. het niet aanbrengen of zelfs expliciet (met een exploot) intrekken van een dagvaarding in eerste instantie. De gedaagde zou er immers belang bij kunnen hebben om van de dagvaarding gebruik te maken door een reconventionele vordering in te stellen. Bij het intrekken van een dagvaarding waarmee een rechtsmiddel (verzet, hoger beroep, cassatie) wordt ingesteld heeft de gedaagde partij te meer belang omdat er termijnen in het spel kunnen zijn. Bvb. als de appellant na het verstrijken van de termijn voor hoger beroep de appèldagvaarding intrekt, zou daarmee anders de mogelijkheid om zelf ook te appelleren bij incidenteel beroep aan de geïntimeerde komen te ontvallen. Dat kan niet de bedoeling zijn, aldus de Hoge Raad.
Zie ook de pagina Verloop van de procedure, waar ook het aanbrengen van de procedure door de gedaagde (op de voet van art. 127 lid 1 Rv.) aan de orde komt. Een ingetrokken vordering verliest haar stuitende werking ten aanzien van de verjaring ( art. 3:316 lid 2, laatste volzin B.W.). Zie ook de pagina Verjaring en stuiting.
Auteur & Last edit
[MdV 2-11-2016; laatste bewerking 31-07-2023]
Dagvaarding (Afd. 4, Titel 2, Boek 1 Rv.)
Inleiding dagvaarding
De regels inzake dagvaarding en de daarbij geldende termijnen zijn opgenomen in Afd. 4, Titel 2 Boek I Rv.. De afdeling omvat 14 bepalingen (art. 111 Rv. tot en met art. 124 Rv.).
Zie voor de eisen die aan de betekening van exploten gesteld worden de pagina Exploten (Afd. 6, Titel 1, Boek 1 Rv.). Zie voor de wijze van aanbrengen van een uitgebrachte dagvaarding de pagina Verloop van de procedure (art. 125 e.v. Rv.).
Absolute bevoegdheid versus relatieve bevoegdheid
Wat is het verschil tussen de absolute bevoegdheid van de rechter en relatieve bevoegdheid van de rechter?
De absolute bevoegdheid bepaalt, welke soort rechter bevoegd is. Bij voorbeeld of een procedure moet worden ingeleid bij de rechtbank, of bij het Gerechtshof of bij de Hoge Raad. En bij welke instantie van die soort het rechtsmiddel (zoals verzet, hoger beroep of cassatie) moet worden ingesteld. De absolute bevoegdheid wordt afgeleid uit de aard van de ingestelde vordering.
De absolute bevoegdheid is van dwingend recht: partijen kunnen daar niet bij overeenkomst van afwijken.
De relatieve bevoegdheid bepaalt, bij welke rechter van een bepaalde soort – en dan met name in welke plaats – de procedure gevoerd moet worden. De rechtspraak in Nederland is ingedeeld in 4 hofressorten, die weer zijn opgedeeld in 11 arrondissementen. Zie ook de pagina Organisatie van de rechtspraak. De relatieve bevoegdheid wordt – in beginsel – bepaald door de woonplaats van gedaagde. Zie ook de pagina Relatieve bevoegdheid dagvaardingsprocedures.
De relatieve bevoegdheid is in principe niet van dwingend recht: partijen kunnen daar bij overeenkomst van afwijken (forumkeuze beding). Uitzondering op deze regel is art. 108 Rv. met betrekking tot particulieren als gedaagde.
Dagvaarding
Dagvaarding dient te geschieden door middel van een deurwaardersexploot (art. 111 Rv.). Deze dient de gegevens te bevatten, omschreven in dit artikel. Zo moet het exploot de naam en de woonplaats van partijen vermelden.
In procedures betreffende onredelijk bezwarende bedingen (Titel 12, Boek 3 Rv.) wordt hierop – voor de leden en voormalige leden van vereniging ter belangenbehartiging van die leden – een uitzondering gemaakt (zie de pagina Procedures onredelijk bezwarende bedingen).
Griffierecht dagvaardingsprocedure
Partijen moeten griffierecht (ook wel ‘vastrecht’ genoemd) betalen als bijdrage in de kosten van het rechterlijk apparaat. Hoewel in sommige gevallen aanzienlijk zijn die kosten niet kostendekkend, maar meer te zien als een ‘eigen bijdrage’ van partijen, vergelijkbaar met leges bij overheidsinstanties. De hoogte van de griffierechten is geregeld in de Wet griffierechten burgerlijke zaken. Op de website van de Rechtspraak zijn ook per instantie tabellen van de tarieven gepubliceerd.
In de dagvaarding moet aan de wederpartij (art. 111 lid 2, sub i Rv.) worden meegedeeld, dat griffierecht verschuldigd is, en welk gevolg volgens art. 139 Rv. is verbonden aan het niet betalen van het griffierecht. Dat gevolg is, dat er verstek verleend wordt, alsof de partij in kwestie niet was verschenen, ook al heeft zich voor hem een advocaat gesteld. Alleen bij Kantonzaken is de gedaagde geen griffierecht verschuldigd.
Gevolg van het niet tijdig betalen van het griffierecht door de eiser is ontslag van instantie (art. 127a lid 2 Rv.). Voordat de rechter hiertoe overgaat, stelt hij eiser in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
De rechter kan hier echter van afzien: de rechter laat het eerste en tweede lid, eerste volzin, geheel of ten dele buiten toepassing, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (art. 127a lid 3 Rv.).
Tegen deze beslissingen staat geen rechtsmiddel open (art. 127a lid 4 Rv.). Als er dus ontslag van instantie is verleend wegens het niet (tijdig) voldoen van het griffierecht, dan is het over en sluiten. Deze bepalingen zijn ook in hoger beroep van toepassing (art. 343 Rv. en art. 353 Rv.). In dat geval leidt dit dus tot het verval van de procedure in hoger beroep, terwijl de appeltermijn al is verstreken.
Oproeping bij digitale procedure(art. 112 Rv. nieuw)
Art. 112 Rv. zoals dit geldt vanaf 1 mei 2023 is nogal verwarrend. In art. 112 lid 1 Rv. wordt verwezen naar ‘het oproepingsbericht als bedoeld in art. 111 Rv.’. In het huidige art. 111 Rv. wordt echter met geen woord gerept (noch gerapt) over een oproepingsbericht. Ik vermoed dat dit een conceptie-foutje is bij de eenmaking, want vermoedelijk is de tekst van de digitale versie overgenomen, waarin werd verwezen naar art. 111 Rv. (oud) digitaal, dat wel over de oproeping in een digitale procedure ging.
Digitale procedure: betekening oproepingsbericht of bezorging op andere wijze
Bij een digitale procedure (zoals wel geldt bij de Hoge Raad) moet het oproepingsbericht als bedoeld in bij de verweerder (i) hetzij bij exploot betekend worden of (ii) door eiser op andere wijze bezorgd worden. Zie ook het bericht Digitaal procederen op de website van de Rechtspraak (uit 2018).
Dit gebeurt nadat de zaak digitaal is aangebracht. En wel binnen twee weken na de dag van indiening van de procesinleiding, tenzij de wet anders bepaalt.
Het exploot van betekening van het oproepingsbericht wordt door de eiser ingediend uiterlijk op de dag, voorafgaande aan de dag waarop de verweerder ten laatste kan verschijnen, tenzij verweerder eerder is verschenen (art. 112 lid 1 Rv.).
Oproepingsbericht in digitale procedure op andere wijze bezorgd
Je mag het oproepingsbericht – dat bij digitale procedures uit het systeem rolt – ook op andere wijze aan de verweerder bezorgen. Hoe maakt niet uit, als het maar aankomt (verpakt om een steen door de ruit kan dus ook).
Heeft de eiser het oproepingsbericht bezorgd op andere wijze, bedoeld in het eerste lid, en verschijnt de verweerder niet uiterlijk op de laatste dag waarop hij diende te verschijnen, dan kan eiser binnen twee weken na de dag waarop verweerder uiterlijk diende te verschijnen, het oproepingsbericht (alsnog) bij exploot doen betekenen bij de verweerder (art. 112 lid 2 Rv.).
De verweerder krijgt dan volgens lid 2 vier weken extra: “de termijn om te verschijnen als bedoeld in artikel 30a lid 3, onder c Rv. wordt in dat geval verlengd met vier weken na de laatste dag waarop de verweerder diende te verschijnen, bedoeld in de eerste volzin”. Spijtig genoeg staat art. 30a Rv. (oud) digitaal niet meer in de wet.
Wanneer eiser de oproeping bij exploot als bedoeld in art. 112 lid 2 Rv. achterwege laat, wordt hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering (art. 112 lid 3 Rv.).
Verbetering of aanvulling oproepingsbericht of procesinleiding bij exploot
Het oproepingsbericht en de procesinleiding door de deurwaarder kan volgens art. 112 lid 5 Rv. worden verbeterd of aangevuld. In dat geval vervangen dit gewijzigde oproepingsbericht en deze gewijzigde procesinleiding het eerdere oproepingsbericht onderscheidenlijk de eerdere procesinleiding.
Hiervan is uitgezonderd een wijziging van eis. De termijn om te verschijnen als bedoeld in de laatste volzin van het tweede lid, wordt in het oproepingsbericht gewijzigd (art. 112 lid 5 Rv.).
Deze regeling is in het licht van de rechtspraak over de wijze waarop een dagvaardingsexploot al dan niet gewijzigd kan worden (zie hieronder) mijns inziens betrekkelijk onduidelijk.
Betekening oproepingsexploot voorafgaan aan digitale inleiding
De regeling, waarbij in een digitale procedure ook door middel van een exploot voorafgaand aan de digitale procesinleiding kan geschieden, is gehandhaafd (art. 113 lid 1 Rv.).
De deurwaarder stelt – volgens de wet – het oproepingsbericht op overeenkomstig artikel 30a, derde lid, en art. 111 lid 2 sub a) tot en met h) Rv., en neemt de inhoud van de procesinleiding op in het oproepingsbericht. Helaas bestaat art. 30a Rv. (oud) niet meer dus die verwijzing is ook onjuist.
Na betekening van het oproepingsbericht dient eiser onverwijld het exploot van betekening, het oproepingsbericht en de procesinleiding in (art. 113 lid 3 Rv.).
Vrije dagen tussen uitbrengen dagvaarding en de ‘dienende dag’
Tussen de datum waartegen de gedaagde wordt opgeroepen ( de ‘dienende dag’) en de dag van het uitbrengen van de dagvaarding dient tenminste een week te liggen (art. 114 Rv.).
Gedaagde buiten Nederland in Europa
Als de gedaagde buiten Europa is gevestigd is de dagvaardingstermijn tenminste 4 weken (art. 115 lid 1 Rv.):
“Indien de gedaagde een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf buiten Nederland heeft in een Staat waar de in art. 56 lid 1 Rv. bedoelde verordening van toepassing is, of in een Staat die in Europa is gelegen en die partij is bij het op 15 november 1965 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken (Trb. 1966, 91), is de termijn van dagvaarding ten minste vier weken.”
Hiermee wordt gedoeld op de Betekeningsverordening resp. het Haags betekeningsverdrag. Zie de pagina Betekeningsverordening en de pagina Haags betekeningsverdrag.
Gedaagde buiten Nederland (niet Europa)
Heeft de gedaagde geen bekende woonplaats in Nederland, dan is de termijn drie maanden (art. 115 lid 2 Rv.).
Termijn bij betekening in persoon of op gekozen domicilie of briefadres
indien het exploot in Nederland wordt gedaan aan de gedaagde in persoon, dan wel aan een door de gedaagde voor deze zaak gekozen woonplaats (art. 115 lid 3 Rv.) is de termijn gewoon een week.
Burgers digitaal oproepen
Het is al mogelijk om burgers zonder bekende woon- of verblijfplaats digitaal op te roepen. Bekendmakingen aan deze groep verschijnen in de online Staatscourant.
Oproep van houders van aandelen of effecten niet op naam
Als in rechte worden opgeroepen houders van aandelen of andere effecten die niet op naam staan of waarvan de houders niet bij name bekend zijn, is de termijn van dagvaarding ten minste vier weken (art. 116 lid 1 Rv.).
Oproep van gebruikers van algemene voorwaarden
Ook geldt een termijn van 4 weken bij oproep van de gebruikers van algemene voorwaarden waarin bedingen voorkomen waarvan gesteld wordt dat zij onredelijk bezwarend zijn, in het geval dat ingevolge art. 1003 aanhef en sub 1° Rv. hun naam en woonplaats niet afzonderlijk in het exploot worden vermeld.
Verkorting van de dagvaardingstermijn
Met verlof van de Voorzieningenrechter (c.q. Kantonrechter) kan de dagvaardingstermijn worden verkort (art. 117 Rv.).
Termijnen voor de oproeping van derden
De met inachtneming van de voor dagvaarding geldende termijnen. Art. 111 lid 2 aanhef en onderdelen g, h, i, j en k, zijn van overeenkomstige toepassing. (art. 118 lid 1 Rv.)
Als de oproeping niet geschiedt bij hetzelfde exploot waarmee de gedaagde is gedagvaard, wordt het exploot, waarmee de gedaagde is gedagvaard, met de oproeping aan de derde betekend.
Art. 128 lid 2 Rv. (gedaagde moet voor antwoord griffierecht betalen), art. 128 lid 6 Rv. (sanctie op lid 2) en art. 128 lid 7 Rv. (dat verwijst naar art. 127a lid 3 en 4 Rv., hardheidsregeling) zijn van overeenkomstige toepassing. Een verwijzing binnen een verwijzing dus.
Aanvang termijn van dagvaarding
De termijn van dagvaaring vangt aan de dag na het uitbrengen daarvan (art. 119 lid 1 Rv.). Vandaar dat men wel spreekt van ‘7 vrije dagen’. Bij verzending conform art. 56 Rv. (buitenlandse gedaagde) vangt de termijn van dagvaarding aan op de dag, volgend op de datum van verzending door de deurwaarder aan de buitenlandse ontvangende instantie als bedoeld in art. 56 lid 2 onder a Rv..
Gebreken in de dagvaarding leiden tot nietigheid
Alle bepalingen van deze afdeling zijn dwingend recht. Onjuiste toepassing brengt nietigheid van het processtuk mee (art. 120 lid 1 Rv.).
Herstelexploot
Een gebrek in het exploot van dagvaarding dat tot nietigheid leidt, kan worden hersteld door middel van een zgn. “herstelexploot” (art. 120 lid 2 Rv.). Dit dient te worden uitgebracht vóór de dienende dag waartegen in het gebrekkige exploot was opgeroepen. Bij het herstelexploot moeten dezelfde oproepingstermijnen in acht genomen worden, tenzij de rechter daarop een uitzondering toestaat.
Indien inachtneming van de termijn van dagvaarding meebrengt dat de roldatum niet kan worden gehandhaafd, moet een andere roldatum worden aangezegd, met vermelding van het uur indien alsdan een terechtzitting plaatsvindt. Het herstelexploot moet uiteraard ook weer aan alle wettelijke formele eisen van art. 45 e.v. Rv. voldoen.
Voor de voorschriften van art. 111 lid 3 Rv. geldt de noodzaak van een herstelexploot niet (art. 120 lid 4 Rv.): het verweer van de gedaagde, de opgaaf over welke bewijsmiddelen of welke getuigen de eiser beschikt. De rechter kan de eiser wel alsnog bevelen de ontbrekende gegevens te verstrekken.
Nieuw exploot in plaats van herstelexploot
Wanneer er geen termijn aan het oorspronkelijke exploot is verbonden (het is geen appèldagvaarding of cassatiedagvaarding, of het exploot hangt niet samen met een conservatoir beslag waaraan een termijn is verbonden voor het starten van de hoofdzaak, of het eerste exploot is niet essentieel in verband met verjaring- of vervaltermijnen), dan kan er ook een geheel nieuw exploot worden uitgebracht, zonder aanbrengen van het exploot met de fout.
Herstelexploot alleen voor met nietigheid bedreigde fouten
Het exploot met de fout moet bij het herstelexploot gehandhaafd blijven (in het herstelexploot wordt daarnaar verwezen). Het herstelexploot bouwt dus voort op het exploot met de fout, en herstelt alleen datgene was verkeerd was in het aanvankelijke exploot. De nietigheid heeft niet van rechtswege effect: het is de rechter die deze moet uitspreken. Zoals hierna blijkt bij art. 121 Rv. kan de rechter de eiser daartoe de gelegenheid bieden. Dit tenzij de rechter oordeelt dat het exploot de gedaagde als gevolg van het gebrek niet heeft bereikt. Dan spreekt de rechter wel de nietigheid uit (art. 121 lid 3 Rv.). Ook kan de nietigheid zonder gevolgen blijven als de gedaagde verschijnt (eventueel pas na verzet) en zich niet tegen het gebrek in de dagvaarding verweert, of zich wel verweert en de rechter vindt dat de gedaagde door het gebrek niet in zijn verdediging geschaad is (art. 122 lid 1 Rv.).
Een exploot kan alleen nietig zijn bij het niet in acht nemen van formaliteiten, die expliciet zijn bedreigd met nietigheid (art. 65 Rv.). In het niet gepubliceerde arrest HR 19 juni 1998 (Erato/Gipstein) overwoog de Hoge Raad dat voor een betekening ‘aan de woonplaats’ van de geëxploiteerde niet op straffe van nietigheid is voorgeschreven om de plaats van betekening en de hoedanigheid van degene aan wie afschrift is gelaten in het exploit te vermelden. Wat niet wegneemt, dat dit wel aanbeveling verdient met het oog op het te leveren bewijs dat de betekening op de door de wet voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. In het licht van art. 65 Rv. kon dit dus niet tot nietigheid leiden.
Herstel onjuiste partijnaam voor en tijdens de procedure
Een fout in een voorgeschreven formaliteit in het exploot van dagvaarding leidt niet zonder meer tot nietigheid. Een fout in de partijnaam kan zowel voorafgaand aan de procedure – door middel van een herstelexploot – als tijdens de procedure bij akte of conclusie hersteld worden. Dit is een voorbeeld van de deformalisering van het procesrecht.
Voorwaarde is daarbij dat de vergissing voor de andere partij kenbaar was, deze daardoor niet wordt benadeeld en de rectificatie tijdig is geschied. Vgl. ook HR 4 december 1998, nr. C97/212, NJ 1999, 269 (nog) niet op uitspraken.rechtspraak gepubliceerd.
Beantwoording van de vraag wie als eisende partij optreedt, vergt uitleg van het exploot waarmee de desbetreffende instantie is ingeleid. Ingevolge art. 3:59 B.W. zijn de artikelen 3:33 en 3:35 B.W. op deze uitleg overeenkomstig van toepassing. Aldus de Hoge Raad in HR 14 december 2007 (Doeland Lemelerveld), verwijzend naar HR 22 oktober 2004 (vennoten Scapa/ABN AMRO). In deze laatste zaak had de bank een vordering op de vennoten van Scapa (Nederland) mede als gemachtigde van de Staat ingesteld. Dit nu het krediet deels was gedekt door een staatsgarantie. Daarbij hoefde de bank niet ook in het exploot te vermelden dat zij mede namens de Staat optrad (r.o. 3.5).
Bij fusies van rechtspersonen gaat hierbij ook wel eens wat mis. Zie voor een arrest in lijn met deze vaste rechtspraak is HR 11 september 2009 (Viveste/huurder) en HR 13 december 2013 (Montis Design door fusie opgegaan in Montis Holding).
In het arrest HR 15 april 2016 (Getronics Global Services B.V./Top Mehrwert-Logistik GMBH & Co. KG) komt dit opnieuw aan de orde. De Hoge Raad besliste dat wanneer helemaal geen naam van de eiser (rekwirant) in een exploot staat, dit voor de dienende dag hersteld kan worden met een herstelexploot (lees Rechtspraak).
Zie verder het arrest Hof Den Bosch 9 april 2019 (Re Used Materials B.V.). De kort geding rechter had ten onrechte een verzoek tot herstel van een fout in de naam van de eisende partij niet toegestaan, terwijl duidelijk was dat het ging om een kennelijke verschrijving.
Herstel van andere fouten, die niet met nietigheid bedreigd zijn, is niet toegestaan
Het is niet toegestaan exploten te “repareren” voor andere fouten dan welke met nietigheid bedreigd zijn: het wijzigen van de eis of andere aanpassingen die niet te maken hebben met het herstel van een fout leidt tot niet-ontvankelijkheid van het herstelexploot.
Een voorbeeld hiervan is In de zaak HR 15 december 2000 (Lichtdrukkerij Grapendaal/Nationale Nederlanden). Lees de bespreking van deze uitspraak op Lawyrup (lees Rechtspraak).
Zie hierna bij ‘Verzuim aan te brengen’ en het hiervoor door het Hof al vermelde arrest van de Hoge Raad van 17 september 1993, nr. 15086, NJ 1993, 741.
In het arrest HR 12-01-2001 (Schermer/Vezo Beheer, door fusie opgegaan in Unigro) was het volgende aan de hand. Schermer had twee appeldagvaardingen uitgebracht: één binnen de appeltermijn, en één na het verstrijken daarvan maar voor de dienende dag. Dit was niet aan te merken als een geldig herstelexploot. Lees de bespreking van deze uitspraak op Lawyrup (lees Rechtspraak).
In het arrest HR 26-02-2010 (Jankie c.s./Staat) deed zich een soortgelijke situatie voor: het tijdig uitgebrachte exploot was niet aangebracht, het te laat uitgebrachte exploot wel: resultaat niet-ontvankelijkheid. Bij exploten in hoger beroep extra pijnlijk, omdat de termijnen voor hoger beroep (en cassatie) gezien het gesloten stelsel van rechtsmiddelen onverbiddelijk zijn.
Verzuim aan te brengen
Het is ook mogelijk het verzuim om aan te brengen te herstellen. Binnen veertien dagen na de dienende dag dient met een herstelexploot tegen een latere datum alsnog te worden opgeroepen. Daarbij mag de inhoud van het eerste exploit niet gewijzigd worden.
Een pijnlijke misslag deed zich voor in de zaak HR 25 januari 2008 (VOF Vennoten Maatwerk Beheer). De advocaat hinkte op twee gedachten door wel vóór de dienende dag – en binnen de cassatietermijn – een nieuwe dagvaarding uit te brengen, maar met intrekking van de eerste dagvaarding en niet in de vorm van een herstelexploot. Dit vond geen genade in de ogen van de Hoge Raad. Lees de bespreking van de uitspraak op Lawyrup (lees Rechtspraak).
Aanbrengen op latere datum na verzuim tijdig aan te brengen met instemming van wederpartij
Een andere wijze om de procedure alsnog aanhangig te maken op een latere datum is wanneer de wederpartij daarmee instemt. Wanneer de wederpartij zich op die latere datum vrijwillig stelt en geen verweer voert tegen het te laat aanbrengen, dan is de zaak alsnog op juiste wijze aangebracht en ontvankelijk. Zie HR 4 oktober 2010 (Albeco Europe Holding S.A. c.s./Overes q.q.). Lees de bespreking van dit arrest op Lawyrup (lees Rechtspraak).
In soortgelijke zin sprak de Hoge Raad zich al eerder uit in HR 22 april 2005 (Kartclub Maas-Kempenland). Lees de bespreking van deze uitspraak op Lawyrup (lees Rechtspraak).
Ook hier was de niet-ontvankelijkheid – ondanks het niet uitbrengen van een herstelexploot – gedekt doordat de verweerder in hoger beroep zich niet op de niet-ontvankelijkheid had beroepen.
Nog wat jurisprudentie inzake verzuim aan te brengen
HR 26 februari 2010, NJ 2010, 129 – Procesrecht. Zaak niet ter rolle ingeschreven. Art. 120 lid 2 Rv. Tijdig uitgebracht exploot niet ingeschreven, wel ingeschreven exploot niet tijdig uitgebracht. Niet-ontvankelijkheid (vgl. HR 25 januari 2008, NJ 2008, 67).
HR 25 januari 2008, NJ 2008, 67 – niet (tijdig) inschrijven ter rolle, aanhangigheid; herstelexploot, gebrek als bedoeld in art. 120 lid 2 Rv., geldig herstelexploot ex art. 125 lid 4 Rv..
HR 16 december 2005, NJ 2006, 8 – cassatie, rechtsgeldigheid van de intrekking en inhoudelijke wijziging van middelen bij wege van een eiswijziging bij “akte aanpassing cassatiedagvaarding”.
HR 4 maart 2003, NJ 2003, 418 (eiser/Paperclip) – Nu het exploit van 8 oktober 2000 waarbij Paperclip in hoger beroep is gedagvaard tegen 18 oktober 2000, niet ter rolle van die datum is ingeschreven, is van doorslaggevende betekenis, of het herstelexploot met bekwame spoed is uitgebracht (r.o. 2.4). Een geldig herstelexploot dient binnen veertien dagen na de oorspronkelijk aangezegde rechtsdag te worden uitgebracht. Dat is hier niet gebeurd, zodat er sprake is van niet-ontvankelijkheid van de herstelexploten. Het oordeel van de Rechtbank, dat eiser niet binnen de appeltermijn opnieuw een appèldagvaarding heeft kunnen uitbrengen, geeft echter blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Geen verstek bij gebreken in de dagvaarding
Wanneer de gedaagde niet verschijnt – of niet bij advocaat, als dit aangezegd had moeten worden – en aan de rechter blijkt dat het exploot van dagvaarding lijdt aan een gebrek dat nietigheid meebrengt, dan verleent de rechter geen verstek tegen de gedaagde, maar beveelt de eiser om een nieuwe, verbeterde oproeping uit te laten gaan tegen een latere roldatum (art. 121 lid 1 en lid 2 Rv.).
Is echter aannemelijk dat het exploot van dagvaarding de gedaagde als gevolg van het gebrek niet heeft bereikt, dan spreekt de rechter de nietigheid van het exploot uit (art. 121 lid 3 Rv.). Dat kan vervelende gevolgen hebben als er een termijn van kracht is zoals bij conservatoir beslag of een lopende termijn voor een rechtsmiddel.
Verschijning van gedaagde die zich beroept op een gebrek in de oproeping
Verschijnt de gedaagde in het geding, of komt hij, na bij verstek te zijn veroordeeld, in verzet, en beroept hij zich op de nietigheid van het exploot van dagvaarding, dan verwerpt de rechter dat beroep indien naar zijn oordeel het gebrek de gedaagde niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad (art. 122 lid 1 Rv.) (was voor de wetswijziging van 2002 art. 94 lid 1 Rv. oud).
Deze bepaling grijpt terug op art. 66 Rv., dat bepaalt dat niet naleving van de voorschriften van Afd. 6, Titel 1, Boek 1 Rv. (art. 45 Rv. t/m art. 66 Rv.) slechts nietigheid meebrengt, als aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld. Zie de pagina Exploten, waar is toegelicht dat deze regel op allerlei exploten van toepassing is.
In HR 7 juli 2023 (erfgenamen moeder/kleindochter + echtgenoot) had de deurwaarder een appeldagvaarding uitgereikt aan bij de advocaat van gedaagden in 1e instantie (eisers in cassatie), die in een kantorenverzamelgebouw gevestigd was. Het exploot was overhandigd aan een – later niet meer traceerbare – persoon, waarvan de deurwaarder veronderstelde dat die ‘aldaar werkzaam’ was. De advocaat vond de dagvaarding pas 2 weken na het verstrijken van de appèltermijn. De erfgenamen beriepen zich erop, dat zij door deze gang van zaken in hun verdediging onredelijk benadeeld waren.
De Hoge Raad casseert het arrest van het Hof, dat appellanten wegens dit gebrek niet-ontvankelijk verklaard had. De Hoge Raad oordeelde dat de erfgenamen niet onredelijk in hun verdediging benadeeld waren. Lees de bespreking van dit arrest op Lawyrup (lees Rechtspraak).
De rechter kan echter in dit geval, zo daartoe gronden zijn, het herstel van het gebrek op kosten van de eiser bevelen (lid 2).
Eiser of gedaagde stelt zich zonder advocaat terwijl die verplicht is
Wanneer de eiser ten onrechte geen advocaat heeft gesteld, biedt de rechter hem en, indien in dit geval de gedaagde wel in het geding was verschenen maar eveneens ten onrechte geen advocaat had gesteld, ook deze, de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn alsnog advocaat te stellen (art. 123 lid 1 Rv.). (Lekker bezig…).
Indien de eiser van de hem ingevolge het eerste lid geboden gelegenheid geen gebruik maakt, wordt de gedaagde van de instantie ontslagen, met veroordeling van de eiser in de kosten (lid 2).
Indien alleen de gedaagde van de aan partijen ingevolge het eerste lid geboden gelegenheid om alsnog advocaat te stellen, geen gebruik maakt, zijn de bepalingen voor verstekverlening (art. 139 e.v. Rv.) van toepassing (lid 3). Zie ook de pagina Verstek.
Wanneer de eiser en de gedaagde alsnog advocaat hebben gesteld, wordt het geding in de stand waarin het zich bevindt, voortgezet, met dien verstande dat de rechter, indien hij reeds de dag heeft bepaald waarop hij uitspraak zal doen, partijen alsnog de gelegenheid biedt zich binnen een door hem te bepalen termijn over de zaak uit te laten (art. 123 lid 4 Rv.).
Tegen deze beslissingen krachtens art. 123 lid 1, 2 of 4 staat geen rechtsmiddel open. De gedaagde tegen wie verstek verleend is kan natuurlijk hetzij alsnog het verstek zuiveren, hetzij na het wijzen van een verstekvonnis daartegen in verzet. Zie de pagina Verzet.
Voortprocederen in persoon
Wanneer de eiser ten onrechte advocaat heeft gesteld, wordt de zaak voortgezet met inachtneming van de voorschriften voor zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen (art. 124 Rv.).
Intrekken dagvaarding
De eiser kan ook besluiten de dagvaarding niet aan te brengen. In dat geval kan de gedaagde partij er toch belang bij hebben dat deze wel wordt aangebracht. De Hoge Raad heeft in het arrest HR 16 december 2005 (Scientology/Dataweb cs.) ten aanzien van de intrekking (gedurende de procedure) van het cassatieberoep overwogen:
“Indien het geding in cassatie tijdig en door een aan de wettelijke vereisten beantwoordende dagvaarding aanhangig is gemaakt, moet bij het vaststellen van de rechtsgevolgen van intrekken van het cassatieberoep mede rekening worden gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de verweerder, waaronder begrepen diens belang bij het kunnen instellen, ook na berusting of na het verstrijken van de cassatietermijn, van incidenteel beroep in cassatie. De verweerder zal erop mogen vertrouwen dat hij gelegenheid zal hebben incidenteel beroep in te stellen (vgl. HR 18 februari 1994, nr. 15378, NJ 1994, 606).”
Dit geldt dus ook voor bvb. het niet aanbrengen of zelfs expliciet (met een exploot) intrekken van een dagvaarding in eerste instantie. De gedaagde zou er immers belang bij kunnen hebben om van de dagvaarding gebruik te maken door een reconventionele vordering in te stellen. Bij het intrekken van een dagvaarding waarmee een rechtsmiddel (verzet, hoger beroep, cassatie) wordt ingesteld heeft de gedaagde partij te meer belang omdat er termijnen in het spel kunnen zijn. Bvb. als de appellant na het verstrijken van de termijn voor hoger beroep de appèldagvaarding intrekt, zou daarmee anders de mogelijkheid om zelf ook te appelleren bij incidenteel beroep aan de geïntimeerde komen te ontvallen. Dat kan niet de bedoeling zijn, aldus de Hoge Raad.
Zie ook de pagina Verloop van de procedure, waar ook het aanbrengen van de procedure door de gedaagde (op de voet van art. 127 lid 1 Rv.) aan de orde komt. Een ingetrokken vordering verliest haar stuitende werking ten aanzien van de verjaring ( art. 3:316 lid 2, laatste volzin B.W.). Zie ook de pagina Verjaring en stuiting.
Auteur & Last edit
[MdV 2-11-2016; laatste bewerking 31-07-2023]
Dagvaarding (Afd. 4, Titel 2, Boek 1 Rv.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!